Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers

 

Artikel 8d
1
Binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering voor de eerste maal met toepassing van artikel 8a is voortgezet, doet Onze Minister een onderzoek instellen ten einde te doen bezien of er als gevolg van gronden die invloed hebben op de mate van algemene invaliditeit redenen aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de uitkering.
2
Onze Minister kan ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden bepalen dat geen termijn geldt dan wel een termijn zal gelden die afwijkt van de in het eerste lid genoemde termijn.
3
Onze Minister wijzigt ambtshalve of op aanvraag van de belanghebbende het bedrag van de uitkering bij wijziging van de mate van algemene invaliditeit.
4
Een wijziging van het bedrag van de uitkering gaat in:
a
indien daartoe een aanvraag is ingediend, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de aanvraag is ingekomen;
b
indien de wijziging ambtshalve plaatsvindt, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de beslissing tot wijziging is genomen.
5
De toepassing van artikel 8a wordt ten aanzien van een belanghebbende gestaakt indien en zolang hij niet voldoet aan een uitnodiging van Onze Minister zich te onderwerpen aan een onderzoek door een of meer door hem aangewezen geneeskundigen ter beantwoording van de vraag, of er nog sprake is van algemene invaliditeit.
6
Indien degene die recht heeft op wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering inkomsten uit of in verband met arbeid geniet, is Onze Minister bevoegd, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, kan worden aangemerkt, niet tot herziening of intrekking van de uitkering over te gaan. De toepassing van de eerste volzin vindt ten hoogste plaats over een aaneengesloten periode van drie jaren, aanvangende op de eerste dag waarover de inkomsten uit of in verband met arbeid als bedoeld in de eerste volzin worden genoten. Deze periode wordt geacht niet te zijn onderbroken indien korter dan een maand geen inkomsten uit of in verband met arbeid worden genoten. Na afloop van de in de tweede volzin genoemde periode wordt de in de eerste volzin bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 8a, tweede lid.
7
Onze Minister kan bepalen dat de tweede volzin van het zesde lid geen toepassing vindt ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden en met betrekking tot het zesde lid van dit artikel nadere en voor bijzondere gevallen zonodig afwijkende regels stellen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •